Zelfstandigen, werknemers en bestuurders: is uw aansprakelijkheid (nog) goed geregeld?
U vernam wellicht reeds dat het Burgerlijk Wetboek momenteel een belangrijke update ondergaat om de verouderde wetgeving aan te passen aan de moderne maatschappij, aan de actuele rechtspraak en aan nieuwe ontwikkelingen. Ook het aansprakelijkheidsrecht wordt vernieuwd, met verregaande gevolgen voor de aansprakelijkheid van zogenaamde “hulppersonen”. Dat zijn niet alleen uw managers, zelfstandig dienstverleners en onderaannemers, maar ook uw werknemers en bestuurders.
Out with the old, in with the new
Hulppersonen, vroeger bekend als uitvoeringsagenten, genieten van oudsher van een zeer verregaande aansprakelijkheidsbescherming. Er wordt niet voor niets gesproken over de zogenaamde “quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent”. Een hulppersoon kan momenteel immers maar in zeer uitzonderlijke gevallen aangesproken worden door de opdrachtgever van zijn medecontractant.
Bijvoorbeeld: Klant A sluit een overeenkomst met Onderneming B, voor de uitvoering van renovatiewerken aan de tuin. Onderneming B schakelt Hulppersoon C in voor een deelaspect van de renovatiewerken, de graafwerken voor en de plaatsing van een zwembad. Bij de uitvoering van de werken begaat Hulppersoon C echter een fout, waardoor klant A nu last heeft van waterschade.
Onder het huidige recht:
Klant A kan onder het huidige recht Hulppersoon C niet aanspreken. Hij heeft immers een contract met Onderneming B, niet met C. Klant A moet zich volgens de huidige wetgeving wenden tot Onderneming B, die vervolgens eventueel zelf naar Hulppersoon C kan stappen. Hulppersoon C wordt dus beschermd door het bestaan van het contract van A en B en kan slechts in uitzonderlijke gevallen door Klant A aangesproken worden. Kortom, Hulppersoon C blijft in de praktijk meestal buiten schot.
Onder het nieuwe recht:
Hier komt vanaf 1 januari 2025 verandering in. Hulppersoon C zal het contract tussen A en B niet langer als schild tegen een aansprakelijkheidsvordering kunnen gebruiken. Begaat Hulppersoon C een fout, dan kan Klant A hem rechtstreeks buitencontractueel aanspreken, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. Van de quasi-immuniteit van voorheen is dan ook geen sprake meer.
Het kan in bepaalde scenario’s erg voordelig zijn voor Klant A om rechtstreeks Hulppersoon C aan te spreken in plaats van zich verplicht te moeten wenden tot Onderneming B. Denk maar aan de situatie waarin Onderneming B in financiële problemen verkeert. Indien de voorkeur van Klant A toch zou liggen in een vordering tegen Onderneming B, dan worden ook op dat niveau de mogelijkheden uitgebreider. Klant A kan zowel een contractuele als een buitencontractuele vordering instellen tegen Onderneming B. De vorderingsmogelijkheden van Klant A gaan er dus op vooruit.
Geen goed nieuws dus voor Onderneming B en vooral niet voor Hulppersoon C, wiens risico op aansprakelijkheidsclaims aanzienlijk toeneemt.
De redding is nabij
Gelukkig kunnen we de positie van zowel Onderneming B als Hulppersoon C verbeteren. Dit vereist wel actie: het is cruciaal om de juiste contractuele clausules op te nemen in de overeenkomsten tussen Klant A en Onderneming B enerzijds en tussen Onderneming B en Hulppersoon C anderzijds.
Belangrijk voor Onderneming B is om haar positie zoveel mogelijk te versterken in haar contract met Klant A. Denk hierbij aan een beperking van de aansprakelijkheid of een clausule die alleen contractuele vorderingen toestaat.
Hulppersoon C kan op twee niveaus bescherming krijgen. Indien Klant A hem rechtstreeks aanspreekt, kan hij voortaan de verweermiddelen uit zijn contract met Onderneming B ook inroepen tegen A. Bovendien kan hij, bovenop zijn eigen onderhandelde verweermiddelen, ook de middelen van Onderneming B tegen Klant A gebruiken als ware het zijn eigen verweermiddelen.
Voor zowel Onderneming B als Hulppersoon C ligt de redding dus in een goed omschreven contract.
En wat met bestuurders en werknemers?
Zoals gemeld beperkt de nieuwe wetgeving zich niet enkel tot de “klassieke” hulppersoon/onderaannemer uit het voorbeeld. Dezelfde regels en wijzigingen zullen ook van toepassing zijn op andere hulppersonen, in het bijzonder werknemers en bestuurders. Als een werknemer van Onderneming B bij de renovatiewerken schade toebrengt aan Klant A, kan Klant A deze werknemer voortaan aanspreken, waar dit vroeger niet mogelijk was. Hun risico op een rechtstreekse buitencontractuele vordering van een klant neemt eveneens toe.
De bestaande regels die de aansprakelijkheid van deze twee groepen beperken, blijven evenwel van kracht. Voor bestuurders gelden wettelijke maximumbedragen voor hun aansprakelijkheid ingeval van lichte fouten en werknemers kunnen slechts aansprakelijk gesteld worden voor herhaaldelijke lichte fouten, zware fouten en bedrog. Gelet op deze bijzondere wetgeving, is het van belang om de clausules voor werknemers en bestuurders uitermate zorgvuldig af te toetsen en te omschrijven, zodat ook zij de juiste bescherming kunnen genieten.
Tijd voor actie
Het zal dan ook belangrijk zijn om uw samenwerkingsvormen in kaart te brengen en te kijken hoe alle partijen zich tot elkaar verhouden. Enkel zo kan u bepalen op welk niveau u beschermingsmechanismen wenst in te voeren en hoe ver die bescherming moet reiken. Vervolgens zullen zowel uw klantencontracten als interne contracten herschreven moeten worden. Wacht hier zeker niet te lang mee, de nieuwe regelgeving treedt immers op 1 januari 2025 al in werking!
Wij bekijken graag samen met u welke contractuele aanpassingen vereist en/of wenselijk zijn om zowel de belangen van de onderneming als die van uw hulppersonen optimaal te beschermen.